VOORUIERAANHECHTING

 

Over vooruieraanhechting en vooruierlengte

De uier is een van de belangrijkste onderdelen van de geit. Het is dan ook de bedoeling dat we zware eisen stellen bij het beoordelen ervan.
In de breedte constateren we al vele jaren dat de uier in de fokkerij - zeker bij enkele rassen - de nodige aandacht verdiend.
Dan gaat het nog niet zozeer om de kwaliteit van de uier, maar om de duurzaamheidskenmerken van dit onderdeel.

Een van die duurzaamheidskenmerken is de vooruier, of om preciezer te zijn: de vooruierlengte en vooruieraanhechting. We beoordelen de uier op zes verschillende kenmerken. Vervolgens nemen we de kwaliteit van de uier mee om tot een goed eindoordeel te komen. Om de kenmerken zo goed mogelijk te kunnen beoordelen is het nuttig om in het kort toe te lichten hoe de uier is samengesteld en hoe het een en ander functioneert.
 

Melk

De uier bevat spier-, bind-, vet-, en klierweefsel.
Bindweefsel is nodig voor de vorm en kracht van de uier. Daarnaast beschikt een goed kwaliteitsuier over relatief veel klierweefsel waar uiteindelijk de melk in wordt gevormd. Het geheel moet soepel en enigszins korrelig aanvoelen.

Klierweefsel bestaat onder andere uit een groot aantal melkblaasjes die aan de binnenzijde zijn bekleed met melkcellen. Elke melkcel vormt een geringe hoeveelheid melk. Het proces van de melkvorming verloopt continu. De nauwe afvoergangetjes, onder andere van de melkblaasjes, verhinderen de afvoer van de melk.
Velen onder ons weten dat als we de geit gaan melken er een heel klein gedeelte van de melk uit het uier te verkrijgen is. Dit is de zogenaamde losse melk die zich in de melkboezem en in de wijde melkgangen bevindt. Verreweg de grootste hoeveelheid melk wordt opgeslagen in de melkblaasjes en de nauwe afvoergangen.
Deze melk komt pas los als de geit de melk laat schieten. Dit gebeurt onder invloed van kleine spiertjes die zich als een netwerk om de melkblaasjes bevinden en zich vervolgens samentrekken. Deze spiertjes trekken samen onder invloed van bepaalde prikkels. De prikkels zorgen ervoor dat het hormoon oxytocine afgegeven wordt dat afkomstig is uit een kliertje dat zich onder de hersenen bevindt. Via de bloedbaan komt het hormoon in de uier en bij een bepaalde concentratie trekken de spiertjes om de melkblaasjes zich samen. Dan laat de geit de melk schieten.
Het laten schieten van de melk zullen we niet altijd kunnen waarnemen omdat geiten op verschillende prikkels kunnen reageren. Het voorbehandelen van het uier is meestal de prikkel voor de geit om de melk te laten schieten. Ook gehoor-, gezicht-, smaakprikkels en bijvoorbeeld drang op de uier kunnen het laten schieten van de melk in gang zetten.
Uit ervaring weten we dat geiten die in het begin van de lactatie zitten de melk eerder laten schieten dan op het eind van de lactatie.

Na het volledig goed uitmelken van de geit blijft er altijd nog melk achter in de uier. Deze melk bevindt zich in de melkblaasjes en de nauwe afvoergangen hoger in het uier. De hoeveelheid van deze zogenaamde restmelk is naast erfelijke factoren, vooral afhankelijk van de uierbouw. Bij geiten met goed aangesloten uiers is de hoeveelheid restmelk gering. Geiten met te diepe uiers geven over het algemeen de meeste namelk.
Onder andere vanwege dit punt is het belangrijk om het kenmerk uierdiepte zwaar te laten wegen.

Ondiep, maar vast
Maar er zijn meer redenen om uierdiepte zwaar mee te laten wegen bij het beoordelen van de uier. Diepe uiers geven ook meer kans op uier- en speenbeschadigingen en zijn zowel machinaal als met de hand moeilijker te melken.
Uit duurzaamheidsoverwegingen moeten we uierdiepte als een maximum kenmerk zien. Met andere woorden, hoe ondieper hoe beter.
Daar staat wel tegenover dat de geit uit een ondiep uier te weinig melk kan produceren. Dit zal gecompenseerd moeten worden met voldoende lengte en breedte in de uierbodem. Uierdiepte en vooruieraanhechting staan nauw met elkaar in verband. Een slechte vooruieraanhechting geeft vaak diepe uiers.

Vooruieraanhechting is een maximum kenmerk, wat betekent: hoe vaster hoe beter. Als we kijken naar duurzaamheid en het vermogen om veel melk te kunnen produceren, dan moet een goed vooruier beschikken over veel lengte maar ook veel breedte.
Een breed aangehecht uier geldt niet alleen voor de achteruier maar uiteraard ook voor de vooruier. Een vooruier dat vanaf de liesstreek naar de vang toe gevuld is met uier zorgt niet alleen voor vermogen maar in combinatie met lengte voor veel aanhechtingsoppervlak.
De dunne soepele enigszins rekbare uierhuid, met een daaronder gelegen taai vlies, dat een verlengstuk is van het gele buikbekleedsel, zorgt op die manier voor een vloeiende en sterke aanhechting aan de buikwand. 
De vooruieraanhechting is de hoek die de vooruier maakt met de buikwand. Hoe vaster de aanhechting van de vooruier, hoe beter.
Spenen en ophangband
Wat betreft de speenplaatsing is het van belang dat de speeninplant plaatsvindt op het laagste gedeelte van de uierhelften. Met een speenlengte van ongeveer 5 cm.

De ophangband is een belangrijk onderdeel omdat in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat een sterke ophangband een waarborg is voor een duurzaam uier.

Achteruierhoogte is een maximum kenmerk. Ook hier geldt dus: hoe hoger hoe beter. Achteruierhoogte gaat om de afstand tussen de onderkant van de kling en de uierdam ofwel het melkafscheidende weefsel in verhouding tot de hoogtemaat van de geit.

Duurzaamheid
Als we de balans opmaken, is het doel te streven naar een duurzaam, functioneel uier met veel kwaliteit. Kortom, de uier moet goed ontwikkeld, lang en breed zijn dat hoog en breed wordt gedragen met een sterke ophangband die hoog doorloopt in de achteruier. Met correct geplaatste spenen met een lengte van ongeveer 5 cm en een loodrechte stand. Het een en ander staat borg voor een lange levensduur van de uier.

Los van andere exterieurkenmerken is de uier de basis voor een duurzame fokkerij. Een doel voor ons allen voor zowel op de melktafel als in de keuringsring.
Piet van Haperen

   

Vooruieraanhechting en vooruierlengte
Zeer waarschijnlijk is er een verband tussen de scores voor vooruieraanhechting en vooruierlengte (horizontaal gemeten).
Bij het koeienras Brown Swiss werd vorig jaar in enkele landen de kenmerkdefinitie aangepast.
In Zwitserland werd de kenmerkdefinitie veranderd van vooruierlengte naar vooruieraanhechting, terwijl Frankrijk en Italië het precies andersom gaan benoemen.
Uitzonderingen lijken de minder melkrijke geiten met vast vooruiers die een ondiep uier hebben met weinig vooruier. Deze dieren hebben meestal een hogere score voor vooruieraanhechting dan voor vooruierlengte.
Voor de duidelijkheid: de inspecteurs scoren vooruierlengte niet op het opnameformulier, maar kunnen die kenmerk wel meenemen bij de score voor vooruieraanhechthing.

 

FOCUS OP VOORUIER VOORUIERAANHECHTING EN VOORUIERLENGTE VOORBEELDEN

 

WWW.WITTEGEITEN.ORG